Wat heb je nodig voor 2 kleine suikerbroodjes?
- 300 g tarwebloem
- 20 g (verse) gist
- 1 ei
- 5 g suiker
- 110 g water
- 40 g boter
- 8 g zout
- eventueel 3 g verbeteraar (poeder)
- 100 g perlé suiker en 20 g boter
- Maak eerst en vooral een gistdeeg: meng bloem, gist, ei suiker en water. Voeg daarna boter, verbeteraar en zout toe. Kneed dit mengsel tot een deeg. Laat het deeg rijzen tot het in volume verdubbeld is (ongeveer een uur), dit is de voorrijs.
- Bereiden van de perlésuiker: smelt 20 g boter en roer de perlésuiker eronder. Zet dit mengsel even in de koelkast zodat de boter weer verhard en een beschermend laagje vormt rond de suikerkristallen. Zo zullen deze niet uitsmelten tijdens het bakken.
- Verdeel de gerezen deegbol in 2 gelijke stukken, neem daarnaast ook 1/3 van het deeg apart en rol het uit tot een dunne lap. Dit wordt het manteltje (a.k.a. winterfrakske)
- Voeg de perlésuiker toe aan de deegstukken door middel van versteken.
- Breng de dunnen ongesuikerde deegmantel rond de gesuikerde deegbol.
- Breng de deegbol (met de sluiting naar onder!) in een beboterde bakvorm of aluminium bakje (met bakpapier) - bijvoorbeeld 2 deegbollen naast elkaar in een langwerpige 'cakebakvorm'-
- Laat het geheel vervolgens rijzen gedurende een 40-tal minuten, dit is de narijs.
- Bak de broodjes op 200°C voor ongeveer 20 minuten (gebruik zeker bakpapier, indien de suiker zou smelten, krijg je anders het brood er niet meer/moeilijk uit)
Tip: hoe beter je de suiker versteekt in het deeg, des te meer verspreid zal de suiker zijn in het brood.